Mijn lief Meisje,
terwijl ik me tot deze brief richt werp ik nu en dan steelse blikken naar de gaard. Kon jij maar even zien hoe een zilverberk wordt bedekt met de gloed der ochtendraad. Volstrekt wondermooi. Bijkans een reflectie van jouw blanke lelielijfje tegen mijn onbehouwen gestel. Schenk me enige kwijtschelding wanneer de ene zin al wat slanker oogt dan de andere - ik ben maar een kluns, die zich bij tijd en wijle op een vers durft te storten. In de gedaante van een volwaardig dichter zal ik me nimmer kunnen bewegen. Daarvoor is mijn pen te mollig van punt en mijn geest te doorweekt van onkunde. Ik ontwaar wel het uitgebloeide heelal en de pralende schatten die in de schoot van Moeder Natuur een volmaakte oogst hebben gevonden, doch om die dan gunstig op rijm te verklanken tot een wingerd van inkt, neen, aan zulks kan ik geen uitkomst geven. Wat gaarne zou ik maar mijn liefde voor jou laten walsen door zinnen die als slotsom een gedicht baren. Dit moet uiterst aardig zijn. Thans moet ik het stellen met een schrijfsel dat jij hopelijk ietwat kan waarderen. Het is mijn tijd. Zoals ik tevoren al schreef, gelieve me enige of desnoods alle kwijtschelding te schenken als dit voortbrengsel het blauw in jouw ogen heeft doen verstenen tot een halfslachtige mineraal.
De jouwe altijd, je Rob Van de Zande