Hoe bevallig oog jij hier op deez'
vacht,
Gelijk een vleesgeworden, divine
lied
Veroverde toverij en oneind'ge
pracht,
Jouw ranke lijfje dat thans niet
vliedt.
Want geen zacht oord bracht jou
groot
Alleen een hand hield vorst en
scherven
Tot Ratopia jou hun ziele warm bood
En jij geen minnelonk meer moet
derven.