Aan Juliet
Puur was jij toen mijn oog op je viel,
Als arm wezen uit ‘t rijk aller dieren
Bewoog je om me even te plezieren,
Ofschoon je me trof in hart en ziel,
Want sedert die dag was jij van mij
En kon zelfs Pan ons niet scheiden
Op zijn verse, hemelwaartse weiden,
Zag zijn ogenpaar één in ons bei.
En thans overmant geen heidenhand
Jou tot wanneer je in angst verzandt,
Nee, thans leef je aan het minnevuur.
En in ‘t geloof dat ik jou zal hoeden
Voor vorst, klauw, smart en roeden -
Jou lief ik tot mijn allerlaatste uur.