Uit de wereld van
gekrijs en ijzerklauwen
Ben ik hier ten
langen leste neergestreken
En heb ik een vreugde
kunnen ontvouwen
Naast de mensen hun
doorvoede gebreken,
Op een lilabed van
zachte stuifmeeldraden
Walsen geuren zoet
met een noorderwind
En kan ik tersluiks
in honingdauw baden
Aleer de wereld mijn natuur
weer verslindt.