Reeds schijnt deez’ vorst gevloten
En
schiet Hermes met oudre boog
Pijlen
door straten, vogels en boten
En de onrust welke zich bewoog,
Ziet
hen snellen als een kolenregen -
Op
toonkunst van tien harpenaren,
Laten
zij sporen voor ’t oog genegen,
Zodat menig oor hen kan ontwaren.