Gelijk
het mensdom is beschoren,
Allengs
te vervaagen op deez’ aard,
Echoën
we ‘t beurtgezang in kooren
Dat
ons van ’t zonne-gedaal klaart,
Want
hoe schriele ook onzen duur
Of
waar de zielehouder ook schaart,
Resten
we op de aadren der natuur
Zolang
‘t bloed naar z’n bronne vaart.