Zowel
eed’le vrouwe als raggenmeid
Vonden
troon in mijn houtrige geest,
Die
hun fortuinen of gepijnde spijt
Met
kant of lompen hebben bevleesd.
Doch
treurt niet, geen zal vergeeten
Wat
meelij van de koperkop scheidt,
Want
gestoeld op een aards geweten
Is
mijn onsterfelijke hoedanigheid.
Bij het fragiel ogend werk van deze kunstenares komt de archaïsche stijl van de dichter duidelijk tot zijn recht. Zou het bovenstaande werk deel uitmaken van een beeldverhaal, zou ik ijverig en nieuwsgierig uitkijken naar het volgend plaatje. Mijn complimenten.
BeantwoordenVerwijderenDat waarderen we, waarde Satyricon. Alle dank.
BeantwoordenVerwijderen