In
dromen bedekken bloesems je gezicht
En
als ik ontwaak zie ik hetzelfde beeld,
Alsof
iemand je aanschijn heeft gepenseeld
Zodra
dageraad terug de kamer oplicht.
Vergeef
me dat ik het niet beter beschrijf,
Dat
mijn geest onder een armoede lijdt
En
niet huizen kan in meer wijsheid,
En
zo onkunde ziet als zijn enige verblijf.
Doch
hoe kan ik werkelijkheid scheiden
Als
dromen me evenzeer verblijden?
Hoe
onderscheid ik dag van droom?
Want
de bloesems sieren je aangezicht,
Hoe
ver het ook van het mijne ligt,
Zowel
droom als daad heeft hetzelfde aroom.