zondag 5 april 2020

Sonnet uit manuscript.



De grootse poëet


Het verging me geenszins als grootse poëet;
Mijn poëzie was, met de zijne vergeleken,
Grover van voet en zo is nader gebleken,
Dat elegantie van ’t rijm zelfs afstand deed.

Het letterwerk dat ik richten wou aan jou
Beschaamden slechts ‘t onbeschreven blad,
Zo erg dat bevalligheid er genoeg van had
En zich er niet langer aan spiegelen wou.

Dus heb ik me bij de stiel en de leer
Neergelegd en laat ik thans des te meer
Jouw naam weergalmen door zijn stem.

Je zal van mij geen woorden meer horen,
Met geen letter zal ik je nog pogen te bekoren -
Ik blijf stil en wat nog komt, komt van hem.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Plaats reactie