In Gent treft men veele
warmtepaleizen,
Ofschoon ‘t ene het ander
doet vergrijzen,
En niettemin valt elk
fijngebakken juweel
Alsmaar aan de ware
kijklustigen ten deel,
Al is er maar één huis waar
‘t beste brood
Zowel het oogenpaar als de
tong uitnoodt
En dat is Mertens die ook
met rank penseel
De kleinste schat aait tot
prinselijk erfdeel,
Want alles wat men hier in
dit paleis vindt
Wordt evenzeer door kei als
kroon bemind.