Tuim’lende wieken van lucht en rood
Gaven spijs in de wit-torende romp,
Welke eertijds de verse maling bood
Van koren, en zo de honger bekromp
Tot ieders maag overvol was gevuld
Besloot Tijd om ‘t gevlucht te belagen,
Doch niets treft hier één’ge schuld -
Gestaag hoor je de fijnste wiekslagen.