Zeemeermin
Alweder
bracht ik je naam naar voren,
Terwijl
de boot een andere kant uitvoer
Sloeg
wind de zeilen en voorbij de toren
Verloor
men greep op ‘t balsturige roer.
En
van land reisden wij verder heen,
Noch
kon er iemand het anker slaan
Aan
steen of hoop die allengs verdween
Uit
alle ooghoeken van de oceaan.
En
toen milderde ik je naam en sprak:
‘O
lieden, wees niet meer in vrees.’
Ik
borg haar behoedzaam eer een wrak
Ons
omarmde en weder de zeilen hees.
En
op vleugelloze wateren konden we varen
Tot
ik met dromende lippen ‘t anker liet,
Zag
ik benee de romp nog je rug en haren
Dieper
fladderen in een meerminnenlied.
De laatste twee regels 'zag ik benee de romp nog je rug en haren diep fladderen in een meerminnenlied' ademt pure zinnelijkheid en fijnzinnigheid. Waarde Dichter zachte ziel !
BeantwoordenVerwijderenDank voor de mooie waardering, waarde Anoniem.
BeantwoordenVerwijderen