Mij verglijdt een marmren plooi
En
‘t maalsel van tulp en kristal
Bekleedt
mij niet met zijn getooi,
Dat
het leven aan zich slijten zal;
En
mede het graf is mij te breed,
Alleen
‘n nagalm van zwart agaat
Sluiert
zich om het grauwge leed,
Als
Tijd mij in zijn klauwen slaat.