Niet
in ballingschap leeven wij,
Terwijl
we benee ‘t wonder Gods:
‘t
Vreugdeblauw tussen de vallei,
Prevelend
in stroomen over rots,
Verrijken
met blossen en fleuren -
Nauw-verstrengeld
dartelen we vrij,
Waarbij
onze gedaantes kleuren
Boven
de bedding h’r vloed voorbij.