Foto: Corbino |
Als verweven door Apollo zijne hand
Lijken
de snaaren een ivooren draad,
Die
binnen ‘n oever van houtrige kant
Gelijk
een englenrei gespannen gaat,
Waarop
ik met m’n tripplende toppen
Van
veele vingers klaarder doch strak
Elke
zielendrager z’n harte doe kloppen
Zonder
dat het toongeslacht ooit één brak.